Het klooster in de Tweede Wereldoorlog
Op 4 mei 2025 vertelde Pim Berghs van de Historische Kring onze bewoners over het wel en wee van ons kloostercomplex ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. Een spannende tijd waarin bijvoorbeeld tegelijkertijd zowel Duitse troepen als onderduikers in het klooster gehuisvest waren. Benieuwd hoe dit kon gebeuren en meer? Je leest het hier, Pim Berghs vertelt:
“Voor deze bijeenkomst na de dodenherdenking in La Providence werd me gevraagd of ik wat meer kon vertellen over het wel en wee van dit kloostercomplex tijdens de Tweede Wereldoorlog, want deze oorlog is hier net onopgemerkt voorbijgegaan heeft hier zekers zijn sporen achtergelaten. Vele burgers en militairen hebben in deze 5 jaren onderdak gevonden in dit complex. Dit is destijds allemaal goed gedocumenteerd door de zusters Ursulinen en hun verslag is dan ook een grote bron van informatie voor dit verhaal.
De eerste kennismaking met de oorlog begon op 10 mei 1940, bij de Duitse inval. Bij het eerste kanongebulder aan de grens trok de commandant van de Nederlandse troepen van zijn post in het gemeentehuis naar de kelders van het klooster. Dat hierdoor het contact met de troepen aan de Maas verloren ging maakte de verdediging er natuurlijk niet beter op. Terwijl de Nederlandse soldaten de Duitsers probeerden tegen te houden aan de Maas, werden alle paperassen van het Nederlandse leger door de commandant verbrand in de tuin van het klooster. Uiteindelijk bezweek de Maaslinie onder de Duitse druk en vluchtten veel Nederlandse soldaten ook naar het klooster. Toen de Duitse troepen het klooster bereikten, troffen zij dus in de kelders de Nederlandse militairen aan en die werden verzocht om uit deze kelder te komen. Als laatste kwam de commandant. De Duisters vonden het vluchtgedrag van hem maar laf en probeerde zijn sterren van het uniform te halen. Ook braken ze zijn sabel in tweeën. De soldaten begonnen de rest van het kloostercomplex te doorzoeken naar nog meer soldaten. Een van de Duitsers dreigde een granaat naar de voeten van de Rector en de Mère te gooien als ze nog ergens een soldaat zouden vinden. Gelukkig kwamen ze geen soldaten meer tegen. Een andere Duitse soldaat was door een raampje de ziekenzaal binnengekropen. Hier lagen 3 zusters zonder kap en met korte geknipt haar. “Dat zijn geen zusters! Dat zijn mannen!” schreeuwde de Duitse soldaat. Maar voordat hij wat kon doen werd er ingegrepen door een Duitse officier en kreeg de Duitse soldaat flink op zijn donder. Tsja, in de meidagen van 1940 moesten de Duitse troepen zich nog gedragen van hogerhand.
Op de inkwartiering van enkele Duitse troepen in mei 1940 na, bleef het kloostercomplex lang een Duitse bezetting bespaard. Al was er een paar keer sprake van een Duitse vordering van het complex. In februari 1943 kregen de zusters bezoek van 3 hooggeplaatste militairen. Deze wilden het kloostercomplex gaan gebruiken als opleidingscentrum voor zogenaamde Blitz-Mädel, vrouwen die bij de Wehrmacht ondersteunende diensten verleenden, zoals in de verpleging of als kantoorpersoneel. De zusters mochten dan de boerderij behouden voor eigen gebruik. Als een geluk bij een ongeluk was er nét onder de pensionaires een paar gevallen van het besmettelijke roodvonk geconstateerd. De zusters tekenden, mede vanwege de roodvonk, protest aan tegen de vordering. Per slot van rekening mochten patiënten met roodvonk niet vervoerd worden. Een paar weken later kregen de zusters bezoek van een Duitse inspecteur van de volksgezondheid. Deze probeerde het hele roodvonkverhaal wat te bagatelliseren. Maar ondertussen was het aantal gevallen met roodvonk verder opgelopen en kwam ook ‘toevallig’ de huisarts van het klooster langs. Deze raadde de inspecteur toch echt sterk af om het klooster te gebruiken. Al waren de patiënten verplaatst, de besmetting was niet zomaar uit het gebouw verdwenen. Aangezien de Duitsers zéér angstig waren voor besmettelijke ziektes werd er toch afgezien van de vordering. De zusters konden opgelucht ademhalen!
Vooral ook omdat er nog een boel onderduikers in het klooster zaten verborgen. Dit aantal nam alleen maar toe door de vele Duitse maatregelen om arbeidskrachten te vinden. Vaak kwam de Sicherheitspolizei de dorpen af om razzia’s te houden op mannen die in Duitsland dwangarbeid konden verrichten. Maar net als de mensen in het dorp, beschikte men in het klooster over een waarschuwingssysteem. Als de Grüne Polizei in aantocht was ging er in het klooster een alarmbel rinkelen. De onderduikers gingen dan naar hun schuilplaats in de kruipruimtes of achter de kasten van de pensionaires op de grote zolder. Een van de zusters ging dan achter het kleine ronde raampje op de uitkijk staan en wachtte tot het gevaar geweken was. Dan werd met dezelfde bel het signaal ‘veilig’ gegeven.
In juni 1943 kwamen hier ook nog een grote groep evacuees uit het dorp bij. Door het neerstorten van een bommenwerper waren er vele gezinnen uit Grubbenvorst dakloos geworden en deze werden opgevangen in het klooster. Aangezien de pastorie ook was beschadigd, hoorde pastoor Vullighs ook tot deze groep. Hij is uiteindelijk in het klooster blijven wonen tot zijn arrestatie in mei 1944. Aangezien de parochiekerk ook was beschadigd en het te gevaarlijk was om deze te gebruiken werd ook de kloosterkapel gebruikt als parochiekerk. Nadat de schade in de kerk was hersteld konden de zusters de kapel weer zelf gebruiken.
Na D-Day en de snelle opmars van de Geallieerden door Frankrijk en België was het gedaan met de relatieve rust in het kloostercomplex. Net nadat de pensionaires met vakantie waren gegaan werd een groot deel van het klooster gevorderd door de Wehrmacht en in gebruik genomen als veldhospitaal. De zusters kregen het voor elkaar dat ze de noordvleugel en de hoofdingang konden behouden voor eigen gebruik. Ze sloten van binnenuit de verbinding af met de andere gedeeltes zodat het gevorderde gedeelte was gescheiden van het gedeelte dat de zusters in gebruik hadden. Al snel was het een komen en gaan van Duitse troepen. Naast het verzorgen van de gewonden werd het klooster ook door de soldaten gebruikt om tussen de gevechten door even op adem te komen. Naarmate het front steeds meer naderde, kwamen er steeds meer soldaten waaronder ook een deel van de militaire staf. Deze adviseerde de zusters om, als bescherming tegen het oorlogsgeweld, in de kelders te gaan wonen.
Zo kon het gebeuren dat het in een gedeelte van het complex wemelde van de Duitse troepen en in het andere gedeelte de zusters met een tiental onderduikers, zoals de rector en hun knechten, zaten. Dit bracht natuurlijk heel wat angst en zorgen met zich mee. Deze zorgen werden alleen maar erger toen begin november ‘44 twee Duitse officieren erop stonden om in de oostvleugel te worden ondergebracht en niet bij de rest van de Duitse soldaten. Een Duitse arts, die vaak voor de zusters op de piano speelde, werd erbij geroepen om het tweetal op andere gedachte te brengen maar het mocht niet baten. Toen enkele dagen later de Duitse staf zijn intrek nam in het kloostercomplex waren de twee officieren plotsklaps verdwenen. Enkele weken later, na de evacuatie van de zusters naar Sevenum, kwam de mère in gesprek met een Engelse soldaat. Deze zei: “Ik heb u zo’n twee weken geleden nog gezien.” “Dat kan niet!” zei de mère “toen was ik nog in het klooster.” “Dat klopt!” zei de Engelsman. De twee Duitse officieren bleken dus achteraf twee Engelse spionnen te zijn geweest. Gelukkig zijn de Duitsers hier destijds nooit achter gekomen.
Net refereerde ik al aan de evacuatie naar Sevenum. Nadat de Duitse troepen zich op 22 november 1944 hadden teruggetrokken vanuit Sevenum naar Grubbenvorst werd de kerktoren opgeblazen zodat deze niet meer kon dienen als geallieerd richtpunt. In de nacht van 25 op 26 november werd er op de deur van het klooster gebonsd. Een groep militairen riep “Heraus, nach Lovendaal!” Aangezien er in het klooster nog steeds een boel onderduikers zaten, wisten de zusters niet wat ze moesten doen, maar toen ze op straat steeds meer mensen richting het spoor zagen trekken, besloten ze het er toch maar op te wagen; met z’n allen trokken ze richting het Lovendaal. Bij het spoor ontstond een opstopping. Een landmijn was een dag ervoor tot ontploffing gekomen en had een enorme krater geslagen bij de spoorwegovergang. Een paar man haalde bij Rievers Bèr de schuurdeuren uit de scharnieren en legde ze over de krater zodat de stoet zijn weg verder kon vervolgen. Maar aangezien de inwoners de weg beter wisten dan de Duitse troepen besloten ze niet naar het Lovendaal te gaan, maar door te lopen naar het al bevrijde Sevenum. Het was een gevaarlijke tocht dwars door een mijnenveld heen en men kon natuurlijk ook nog een verdwaalde Duitse militair tegenkomen. Toen ze de overweg van de lijn Venlo-Eindhoven bereikte was daar een Engelse verkenningspost. Er kon opgelucht adem worden gehaald: Men was in bevrijd gebied. De stoet werd door de Engelsen naar Sevenum begeleid en werd daar opgevangen door de behulpzame plaatselijke bevolking. Na een paar dagen in Sevenum te zijn opgevangen vertrokken de meeste zusters naar de al bevrijde Ursulinenkloosters in Weert en Boxtel. Eind maart 1945 keerden de meeste zusters weer terug naar het klooster in Grubbenvorst dat volledig was uitgeleefd en leeggeroofd.”